Het besluit van God het koninkrijk van de Goddelijke Wil te willen schenken. Zijn verlangen dat de schepselen Zijn Wil leren kennen.

Ik was totaal overgegeven aan het Goddelijk Fiat en ik voelde mijn armzalige geest omhuld door het licht van Zijn heiligheid, schoonheid en onbeschrijflijk geluk. Het is allemaal hetzelfde: de bron van alle goeds bezitten; genieten van de onmetelijkheid van oneindige zeeën van vreugde; onophoudelijk beïnvloed worden door de betovering en de onuitputtelijke, goddelijke schoonheid; te leven in de Goddelijke Wil om Die te laten heersen in de ziel. O, Wil van God, hoe beminnenswaardig zijt Gij, meer begerenswaardig dan mijn leven. Uw rijk is het koninkrijk van licht en heeft de kracht om mij te ontledigen van alles wat tegengesteld is aan dit licht. Het is het koninkrijk van heiligheid en ‘t vormt mij om, niet tot de heiligheid van de heiligen, maar tot de heiligheid van mijn Schepper. Het is het rijk van zegening en blijheid en verjaagt alle bitterheid, onrust, ergernis. Zeg me nu eens, hoe moeten schepselen zich voorbereiden om de grote genade van zo’n heilig koninkrijk te verdienen. ?

Terwijl ik zo dacht en mijn arme geest zwom in de hoge zee van het goddelijk Fiat, zei mijn beminnenswaardige Jezus bij zijn gebruikelijk bezoekje, terwijl Hij me vol tederheid tegen Zich aandrukte: “Mijn dochter, je moet weten dat Onze liefde, teruggekeerd in de schepping en overstromend buiten Onszelf, heel het stelsel van het heelal, zonder dat iemand zo’n groot goed verdiende, schiep met buitengewone goedheid en grenzeloze vrijgevigheid, met eindeloze pracht, ordening en harmonie, uit liefde voor hem die nog niet bestond. Hierna keerde Onze liefde nog sterker terug en schiepen Wij hem, voor wie alle dingen waren geschapen.

Als Wij werken, zijn Wij altijd werkzaam met onuitputtelijke grootmoedigheid. Omdat we Ons niet uitputten, geven We alles, zo dat aan Ons werk niets ontbreekt van pracht, grootheid of heiligheid. Bij de schepping van de mens, die geen recht had op ‘n bruidsschat, op de basis en ‘t wezen van alle goeds, vreugde en zegening, gaven we het koninkrijk van Onze Wil, zodat niets hem zou ontbreken, zodat hij een Goddelijke Wil ter beschikking had en daarmee Ons Allerheiligste Wezen.

Wat een soort van eer zou het voor Ons zijn, als het werk van de schepping armzalig zou zijn, met schaars licht, zonder de veelheid aan geschapen dingen, zonder ordening en zonder harmonie. En Ons lieflijk juweel, Onze lieve zoon, wat is de mens zonder de overvloed aan goederen van Hem, die hem had geschapen. Het zou niet gepast zijn, voor Wie alles bezit en alles kan, om een onvolkomen werk tot stand te brengen, des te meer omdat Onze liefde zo sterk terugkeert in meer dan onstuimige golven en nog meer wil geven en tonen, zelfs in die mate, dat hij Ons geliefde juweel wil vervullen van alle mogelijke en voorstelbare goeds en zeeën wil vormen van liefde, heiligheid en geluk rondom hem.

En met dit alles niet tevreden, werden Wij gegrepen door zo’n overmaat aan liefde voor hem, dat Onze oneindigheid hem betrok bij alles, overal en op ieder ogenblik. Onze voorzienigheid overzag alles van hem, zelfs de vezels van zijn hart. Onze kracht ondersteunde hem en droeg hem overal naar toe in Onze vaderlijke armen. Ons leven, Onze beweging trilde in zijn hartslag, ademde in zijn adem, werkte in zijn handen, liep in zijn voeten en het ging zo ver dat Ons leven het pad vormde onder zijn voetstappen. Onze vaderlijke milddadigheid bracht deze lieve zoon, om hem veilig te bewaren, in omstandigheden waarin hij zich niet kon afscheiden van Ons en Wij niet van hem. Wat hadden Wij nog meer kunnen doen? Voor hem gaven Wij al Onze liefde, Onze kracht, Onze Wil. En Wij stelden hem Onze oneindige wijsheid ter beschikking. Als antwoord verlangden Wij niets anders dan dat hij Ons zou liefhebben en dat hij uit vrije wil in Onze Wil zou leven en erkennen hoeveel Wij hem hebben bemind en voor hem hebben gedaan. Maar al dit goede is hij kwijt geraakt, omdat hij vrijwillig het koninkrijk van Mijn Wil verwierp met zijn bruidsschat en het wezen van zijn geluk.
Mijn dochter, zoals in de schepping, zo ook nu keert Mijn liefde sterk terug en Mijn Wil heeft besloten, schepselen weer leven te geven. Mijn Wil toont in alle pracht, zonder inachtneming van hun verdiensten, met niet te overtreffen grootmoedigheid, dat die opnieuw Zijn koninkrijk wil schenken. Het is echter noodzakelijk dat schepselen dit weten, bekend raken met het heil ervan, zodat ook zij, vanuit die kennis, zullen smachten en verlangen naar het koninkrijk van heiligheid, licht en geluk. Zoals de menselijke wil het verwierp, zo moet die zelfde wil het oproepen, ernaar verlangen, aandringen op de komst om terug te keren te midden van de schepselen.

Let daarom op de noodzaak van de kennis ervan. Als iets goeds niet bekend is, wordt het ook niet bemind of gewenst. Daarom zullen de waarheden die ik je openbaar om Mijn Wil bekend te maken, de boodschappen, de voorlopers zijn die Mijn rijk aankondigen. Ja, de kennis over Mijn Fiat zal nu eens overkomen als een zon, dan als donder, dan als lichtflits en dan weer als hevige wind, die de aandacht vraagt van de ontvangers, van de onwetenden, van de goeden, zelfs van de slechten. Die kennis zal zijn als de bliksem die hun hart zal raken en hen met onweerstaanbare kracht zal neerslaan, om hen op te laten gaan in het goede van de verkregen kennis. Zij zullen de ware vernieuwing van de wereld veroorzaken. Zij zullen iedere houding aannemen om schepselen aan te trekken en te winnen.

Zij zullen nu optreden als vredebrengers, die met hun vredeskus schepselen het hele verleden zullen doen vergeten. Zij zullen er alleen aan herinneren elkaar lief te hebben en gelukkig te maken, achtereenvolgens als strijders, zeker van hun overwinning om de overwinning zeker te stellen van degenen die het willen kennen; dan door onophoudelijk gebed, zodat alle schepselen zo’n heilig koninkrijk zullen kennen en er deel van uit maken; vervolgens als een koning die de liefde beheert en uitademt, voor wie zij in nederigheid hun hoofden zullen buigen.

Wat doet Mijn Wil eigenlijk niet? Mijn Wil houdt al Zijn macht in gereedheid om weer te regeren te midden der schepselen. Mijn Wil bezit een verrukkelijke schoonheid die, zelfs als Die zich maar een enkele keer openbaart, snel in verrukking brengt en met Zijn kracht alles mooier maakt. Hij werpt Zijn golven van schoonheid over de ziel, die erdoor in vervoering raakt en wordt gevangen als in een doolhof, die ze niet zal verlaten door gebrek aan kracht. Mijn Wil bezit een kracht die in verrukking brengt en de ziel zal aangetrokken blijven door Zijn zoete betovering. Mijn Wil bezit een geurige lucht, die het schepsel het gevoel geeft, alsof hij vrede inademt, heiligheid, goddelijke harmonie, geluk en licht, die alles zuivert, liefde die alles in vuur en vlam zet, kracht die alles overwint. Het is die lucht die de hemelse balsem zal zijn tegen al het kwaad, dat veroorzaakt wordt door de slechte, ziekmakende en dodelijke lucht van de menselijke wil.

Weet je, zelfs in het menselijk leven, werkt lucht op een verrassende wijze. Als lucht zuiver is, goed, gezond, geurig, haalt ge vrij adem. De bloedcirculatie is regelmatig. Sterk, doorvoed, blozend en gezond groeit men op. Als de lucht daarentegen slecht is, stinkend en besmet, wordt de ademhaling belemmerd. De bloedcirculatie is onregelmatig. Men wordt zwak, bleek, mager en ziekelijk. Lucht is het leven van schepselen. Zonder lucht kunnen ze niet leven. Maar er is een groot verschil tussen goede en slechte lucht.

Als dit zo is voor het leven van het lichaam, dan geldt dit ook voor de ziel. De lucht van Mijn Wil houdt het leven zuiver, gezond, heilig, mooi en sterk, zoals het ontstond uit de schoot van de Schepper. De dodelijke lucht van de menselijke wil daarentegen doet de ziel van het arme schepsel ontaarden, doet haar wegglijden van haar oorsprong. Ze wordt zo ziekelijk en zwak, dat ze medelijden oproept.”

Dan voegde Hij er met de tederste nadruk aan toe: “O, Mijn Wil, hoe lieflijk, bewonderenswaardig en machtig zijt Gij. Uw schoonheid maakt de Hemelen verliefd en is een voortdurende betovering die het hele Hemels hof in verrukking brengt. O, wat een betoverende schoonheid die alles, de aarde en de schepselen, in verrukking brengt. Eén zal de Wil van allen zijn, één de heiligheid, één het leven, één het koninkrijk, één het Fiat op aarde zoals in de Hemel!”